Tentoonstellingsrecensie van ‘De wereld van de VOC’ in het Nationaal Archief (nog te zien t/m 7 januari 2018), Prins Willem-Alexanderhof 20, Den Haag.
Het was begin januari dat het Nationaal Archief mensen via de sociale media opriep naar een evenement te komen om te onderzoeken of zij misschien ‘VOC-bloed’ door de aderen hadden stromen – dus of zij voorouders hadden die bij de Compagnie in dienst waren geweest. De aanleiding was de VOC-tentoonstelling die het archief eind februari zou openen om de digitalisering van de archieven van de Verenigde Oost-Indische Compagnie onder de aandacht te brengen.
De positieve insteek, en daarmee het trots zijn op voorouders die in dienst waren geweest van de Compagnie, en het gebruik van het toch wel zeer beladen woord ‘bloed’ voor afstamming, maakte dat bij sommige historici, waaronder ik, de haren te berge rezen. Het archief leek zich gelukkig iets van de kritiek aan te trekken en veranderde de naam van het evenement, bezwoer ons dat in de tentoonstelling ruimte zou komen voor de zwarte kant van de VOC. Ik moest vooral komen kijken, moedigde de onbekende persoon achter het Twitteraccount van het Nationaal Archief (@gahetNA) me aan. En dat deed ik dus.
Beleven en ervaren
Een tentoonstelling met overwegend ‘plat’ materiaal (kaarten, boeken, aktes), materiaal waaruit een archief voornamelijk moet putten, is een uitdaging. In het Nationaal Archief zijn ze er goed in geslaagd een boeiende en alle zintuigen prikkelende tentoonstelling te creëren. Ogen, oren en neus worden aangesproken. De ronde zaal is in gedimd, sfeervol licht gehuld. De objecten worden fraai uitgelicht. De wanden die de bezoekers omringen laten een continu golvende zee zien. Je hoort die ook: de branding ruist continu, het schip kraakt en zucht, de zeilen klapperen in de wind en de bemanning schreeuwt bevelen naar elkaar. Af en toe klinkt het getrompetter van een olifant. Het is duidelijk: deze tentoonstelling moet een complete ervaring bieden. Wat dat betreft lijkt de tentoonstelling zowel uiterlijk als inhoudelijk op het enkele jaren geleden verbouwde Amsterdamse Scheepvaartmuseum: veel audiovisuele middelen, weinig tekstbordjes, interactieve kaarten en nu in Den Haag zelfs levensgrote poppen en globes die geuren verspreiden.
In die nadruk op ‘beleven’ en ‘ervaren’ schuilt ook meteen het bezwaar: het leidt de aandacht teveel af van een goed inhoudelijk verhaal. En dat is nodig, want de wereld van de VOC is een complex onderwerp. Elke bezoeker krijgt een tablet mee waarmee meer informatie opgezocht kan worden, maar dat biedt weinig houvast bij het volgen van een inhoudelijk verhaal of de te volgen weg door deze volle tentoonstelling zonder duidelijke routing. Uiteindelijk turen de bezoekers óf lange tijd op hun tablet óf dwalen ze gewoon rond door de tentoonstelling.
De insteek van de tentoonstelling
De tentoonstelling is opgebouwd uit verschillende onderdelen: de reis naar Indië, het bloeiend handelsimperium, de wereld van de VOC en de verschillende factorijen van de Compagnie op de wereld. De hoogtepuntenroute van de tentoonstelling (via de tablet) leert de bezoeker over onder meer de regels aan boord, navigeren op zee, kaarten en atlassen, Abel Tasman, de scheepsjongens van Bontekoe, het wrak van de Geldermalsen en de dodo.
Uit deze thema’s en de invulling daarvan blijkt de insteek van de tentoonstelling: zeer Neerlandocentrisch, vanuit een wit perspectief en gekleurd door het nationalisme van de negentiende eeuw. Het gaat over Europeanen en hun, zoals de introductietekst stelt, ‘avonturen en succesverhalen’. De summiere tekstbordjes spreken over ‘listen’ die de VOC verzint, over de ‘slimme beleggingen’ en de ‘moedige dominee’ Hambroeck. De hoofdfiguren die in de tentoonstelling aan het woord komen zijn dan ook een grootaandeelhouder, een gouverneur-generaal, een koopman en een dominee. De wereld om hen heen is slechts decor, letterlijk en figuurlijk.
Slechts af en toe wordt getracht dat te onderbreken, bijvoorbeeld door het laat achttiende-eeuwse geschrift van VOC-commandant Robert Jacob Gordon (1743-1795) over de Khoikhoi in Zuid-Afrika of de Indonesische blik op Coen in een televisiefragment. Dat fragment is, hoe ironisch, echter diep weggestopt in een lade die bezoekers kunnen uitschuiven. De gekleurde mensen in de tentoonstelling die zichtbaar zijn, worden niet bij naam genoemd of goed in hun context gezet. Lokale machthebbers worden veelal aangeduid met algemene termen. De Chinese leider Coxinga (1624-1662) wordt wel bij naam genoemd als hij ‘roet in het eten’ gooit – een woordkeuze waarmee zijn plaats in dit tentoonstellingsnarratief meteen duidelijk is.
Het narratief is het klassieke verhaal van de VOC als handelsonderneming die uit is op winst maken in verre, exotische oorden (vandaar de olifant en dodo) en die om dat doel te behalen in allerlei spannende avonturen obstakels weet te overwinnen. De échte VOC-mentaliteit, zoals men dat kennelijk noemt.
Het tentoonstellingsverhaal reflecteert daarmee voor een groot deel de structuur en het perspectief van het VOC-archief en het negentiende-eeuwse verhaal van de nationale geschiedenis. De nieuwe academische inzichten over de Compagnie en zijn rol in de wereld of de aandacht voor de partijen waarmee handel werden gedreven of die de gevolgen daarvan ondergingen worden niet genoemd of komen slechts zeer summier aan de orde. Zo komen de slavernij en handel daarin door de VOC en haar werknemers in Azië, de laatste jaren door onder meer schrijver Reggie Baay en historicus Matthias van Rossum op de agenda gezet, niet duidelijk naar voren. Gelukkig heeft het Nationaal Archief Van Rossum wel uitgenodigd om een lezing te komen houden (aankomende zondag 30 april 2017). Ook het beeld van de VOC als meer een koloniale staat dan een onderneming (en de gevolgen van deze mentaliteit!), dat hoogleraar Gerrit Knaap in 2014 bij zijn oratie schetste, wordt niet expliciet duidelijk gemaakt.
Als we deze tentoonstelling afzetten tegen die vijftien(!) jaar geleden plaatsvond in het Rijksmuseum (ter gelegenheid van de oprichting van de VOC vierhonderd jaar daarvoor) zien we hoe in Amsterdam al veel meer de nadruk lag op de plaats van handeling in Azië, de mensen en cultuur aldaar en de aandacht voor geweld en onderdrukking. Natuurlijk wordt in Den Haag getracht aandacht te besteden aan de, zoals de tentoonstellingsmakers het zelf noemen, ‘afschrikkende verhalen over geweld, gruwelijkheden en onderdrukking’, maar veel verder dan de omstreden gouverneur-generaal Jan Pietersz Coen (1587-1629), vooral uitgelicht aan de hand van discussies rondom het toneelstuk van Slauerhoff en het Hoornse standbeeld, komt men niet.

De massamoord die Coen pleegde in de Banda-archipel wordt enkel expliciet genoemd in de extra informatie op de tablet – niet alleen is dit hoogst merkwaardig vanwege de gruwelijkheid van de daad (feitelijk genocide), maar ook omdat het de VOC bij oprichting ging om de handel in nootmuskaat uit Banda. En daarbij laten we de totale ontwrichting van de samenlevingen in diverse Molukse eilanden nog buiten beschouwing. Dat deze tentoonstelling vijftien jaar na die in Amsterdam, die toen ook al bekritiseerd werd als zijnde te pijnloos, plaatsvindt, zou je niet direct zeggen. Eigenlijk lijkt deze expositie nog het meest op een die in 1940, in bezet Nederland, plaatsvond in het Koloniaal Instituut in Amsterdam ter gelegenheid van het dertigjarig bestaan van het instituut. Deze tentoonstelling gaf het bezette land met vrijwel dezelfde onderwerpen en objecten, zoals het verhaal over Bontekoe, zicht op ‘moedgevende lectuur’ en getuigenissen ‘van den durf en de kracht van een volk (…) De kolonisatie (…) was een werk van scherpzinnige en doortastende menschen’.[i]
Aardig zijn de hedendaagse kunst toevoegingen in Den Haag. Zij leveren kritiek op de VOC en haar erfenis. Zo zijn er de prachtige portretten die fotograaf Geert Snoeijer de afgelopen jaren maakte van de ‘weeskinderen van de VOC’, nazaten van verbintenissen van vrouwen met Compagniesdienaren, en de ontwerpen van Gerard Jasperse die op stof de oorsprong van de Zeeuwse rijkdom wil blootleggen.

Op zijn ontwerpen ziet men geld, Nederland, blanke kooplieden en de letters VOC. Dit zijn interessante toevoegingen die de tentoonstelling naar een hoger peil zouden kunnen brengen, maar die zo subtiel zijn gedaan dat ze, door het ontbreken van duidelijke tekstbordjes, makkelijk over het hoofd te zien zijn. Ze worden in eerste instantie waarschijnlijk ook niet begrepen. Hiervoor hebben bezoekers echt de tablet nodig.
‘De wereld van de VOC’ is niet de wereld van de VOC; het is de Nederlandse negentiende-eeuwse interpretatie van de wereld van de VOC en daarmee, ondanks alle goedbedoelde pogingen, een heel traditionele tentoonstelling vanuit wit, Europees perspectief die bekoort in schoonheid en zeker jongere bezoekers zal fascineren door de multimediale ervaring, maar die niet tegemoet komt aan de hedendaagse gehoorde vraag naar meerstemmigheid en een kritische blik op het koloniale verleden.
Noot
[i] De Maasbode, 14 september 1940.
3 gedachtes over “De negentiende-eeuwse wereld van de VOC: tentoonstelling ‘De wereld van de VOC’ in het Nationaal Archief in Den Haag (nog t/m 7 januari 2018)”