24 | 12 | 2019
Zondag 8 december stond ik, zoals dat heet, ‘op zaal’ in het Wereldmuseum in Rotterdam. Het Indisch Herinneringscentrum had een mooie middag georganiseerd om samen met het publiek van gedachten te wisselen over de fotografie-tentoonstelling ‘Dossier Indië’, samengesteld door gastconservator Thom Hoffman. En inderdaad, dat is de acteur en fotograaf, die ook gasthoogleraar is geweest aan zowel de Universiteit Tilburg als TU Delft. Op die instellingen en vanuit persoonlijke belangstelling (zijn vader Jules Ancion is geboren in koloniaal Indonesië) hield en houdt hij zich bezig met Nederlandse koloniale verleden. Deze belangstelling combinerend met zijn passie voor fotografie resulteerde in deze tentoonstelling, vermoed ik zo.
De tentoonstelling stelt dat bezoekers ‘anders’ zullen gaan kijken naar koloniale fotografie en daarmee een ‘realistisch beeld van de koloniale periode tussen 1840 en 1949’[1] zullen krijgen. Veel dagbladen waren lovend. Het AD sprak van confronterende beelden[2], het NRC over ‘gruwelijke foto’s’[3] en Het Parool tekende uit de mond van Hoffman zelfs op dat ‘de gewone Indonesiër zal schrikken’ van wat er op de tentoonstelling te zien is.[4] Het zijn allemaal stevige claims.
Voor wie bekend is met de koloniale geschiedenis van Indonesië zijn de getoonde beelden over het algemeen alom bekend. Ongetwijfeld zullen er echter genoeg bezoekers zijn voor wie de foto’s en het beeldmateriaal wél nieuw zijn. Toch bevestigt de tentoonstelling nog in te veel opzichten reeds lang bekende beelden van de voormalige kolonie en laat het zo kansen liggen.
De tentoonstelling
De tentoonstelling bestaat uit driehonderd foto’s die Hoffman selecteerde uit de archieven van het Nationaal Museum van Wereldculturen, het Rijksmuseum, het NIOD en diverse andere instellingen. De foto’s worden op diverse plekken vergezeld van film en persoonlijke verhalen. In een apart zaaltje, een beetje afzijdig van het geheel en ook anders vormgegeven, is de indrukwekkende, prachtige fotoserie ‘Merdeka’ van de Rotterdamse fotograaf Stacii Samidin te zien. Er is, kortom, veel te zien. Misschien zelfs iets te veel.

Het uitgangspunt van de tentoonstelling is interessant en biedt veel mogelijkheden. De stelling is namelijk dat hoe en wat er gefotografeerd werd en vanuit welk perspectief, bij heeft gedragen aan hoe ‘wij in Nederland’ (aldus de hoofdtekst in de tentoonstelling) het koloniale verleden zien. Dat het romantische beeld nu aan zeggingskracht verliest, is te mede te danken aan nieuw opgedoken (of als nieuw beschouwde) foto’s en filmmateriaal, zo stellen de makers. Tezamen, menen zij, vormen deze beelden ‘een bijzondere reis door de tijd en nodigen uit om op een andere manier naar de geschiedenis te kijken’.[5]
De onbenutte mogelijkheden: de fotografen Céphas
Het is jammer dat zo’n in potentie interessant en vruchtbaar perspectief niet ten volle is benut. De tentoonstelling blijft, ondanks alle goede bedoelingen de kijker zijn blik ‘anders’ te sturen, te vaak hangen in oppervlakkigheid en soms in ronduit traditioneel koloniale perspectieven. Zo ligt er bij het onderdeel ‘fotografen’ een foto, vermoedelijk gemaakt door de Javaanse fotograaf Sem Céphas (1870-1918)[6], van een jonge Javaanse vrouw, die een kemben draagt. Ook de kleuren ansichtkaart waarin deze foto is getransformeerd, ligt in de vitrine.
Met deze foto kan een verhaal verteld worden over de koloniale traditie van het fotograferen van ‘exotische sociale typen’, zoals ‘de Javaanse vrouw’. Een type dat bovendien in het koloniale vertoog veelal seksueel werd ingevuld. Niet zonder reden kreeg deze foto in een andere versie van ansichtkaart de titel ‘Javaanse schone’ mee. De foto appelleerde aan het Westerse idee van een door knappe, jonge Javaanse dames bevolkte kolonie die op seksueel gebied er lossere normen op na zouden houden.[7]

Tegelijkertijd kan hiermee het verhaal verteld worden van de Javaanse fotograaf Kassian Céphas (1845-1912) en zijn zoon Sem die, door een Westers, modern beroep aan te leren, hun naam konden vestigen in de koloniale maatschappij en zo in staat waren hun leven in eigen hand te nemen. De intieme sfeer die met name de foto’s van zoon Sem Céphas oproepen, doet vermoeden dat deze vrouwen bekenden van hem waren en een modellenbestaan aangrepen om geld te verdienen. De foto’s van Céphas kunnen daarmee als voorbeeld dienen van het idee dat in een structuur van algehele machtsongelijkheid, om bell hooks te citeren[8], de dominante Europese blikken bevraagd en gestuurd kunnen worden.
Hoewel dit alles perfect zou zijn geweest om in de tentoonstelling bij de bezoekers een ‘andere blik’ te creëren en hen te wijzen op enerzijds het koloniale denken van die tijd en anderzijds op de manieren waarop de bevolking niet enkel lijdend voorwerp was, maar ook heel goed in staat was hun eigen leven vorm te geven en kritiek te leveren, wordt dit niet gedaan. De context die bij de foto wordt gegeven is enkel de aanwijzing dat de foto een ‘Javaanse vrouw’ afbeeldt en van vader of zoon Céphas is. Hiermee wordt onbewust de koloniale contextualisering enkel gehandhaafd en op geen enkele manier betwist of genuanceerd.
Terminologie
Ook de gehandhaafde terminologie is bij vlagen problematisch. Het deel dat gaat over het Sumatraanse Deli, waar de verbouwing van tabak aan het eind van de negentiende eeuw het beginpunt markeerde van grootschalige ontbossing, sociale ontworteling en intensieve landbouw die zou leiden tot de milieuproblematiek van vandaag de dag, wordt samengevat onder de kop ‘Het wonder van Deli’. En al is het ironisch bedoeld, de meeste bezoekers zullen vooral positieve, economische, associaties hebben bij de frase. De zin tussen aanhalingstekens plaatsen, had al heel wat opgelost.
En waar het gebruik van een andere term effectief leidt tot een andere manier van kijken, namelijk het inmiddels algemeen erkende eufemistische begrip ‘politionele acties’ verruilen voor het Indonesische ‘Agresi militer Belanda’ (‘Nederlandse militaire agressie’), wordt het niet consequent doorgevoerd. In objectteksten wordt namelijk wel weer gesproken van ‘politionele acties’.
Nederlands perspectief
Ondanks alle pogingen het publiek ‘anders’ te laten kijken naar de geschiedenis van koloniaal Indonesië, is het een tentoonstelling gemaakt vanuit Nederlands perspectief. De aandacht voor de soevereiniteitsoverdracht, het niet problematiseren van die term (mijn collega Feba Sukmana wees er terecht op dat er in de zaaltekst niet gesproken wordt over de erkenning van de in 1945 uitgeroepen onafhankelijkheid, maar over het overdragen van de soevereiniteit – een traditioneel, staatsrechtelijk Nederlands perspectief), de nadruk op ‘Nederlanders’ en ‘Indonesiërs’ (en daarmee alle andere bevolkingsgroepen naar een zijspoor verbannend) en de keuze voor het Nederlandse bron- en fotomateriaal – alles weerspiegelt de Nederlandse blik. En dat is op zich niet vreemd – het museum is immers Nederlands.
Vragen
Daarmee laat het echter kansen liggen en roept het vragen op. Jammer is het, om een voorbeeld te noemen, dat het deel van Stacii Samidin niet inhoudelijk en wat vormgeving betreft bij de hoofdtentoonstelling betrokken wordt. En wat te vinden van de talloze, zonder waarschuwing geïntroduceerde, foto’s van anonieme Indonesische slachtoffers van geweld in contrast met de paar foto’s van Nederlandse doden, voorzien van naam, in de tentoonstelling? Heiligt het doel de middelen (‘afschrikwekkende oorlog met duizenden Indonesische slachtoffers’) of is dit schaamteloze objectivering van gedode ‘Anderen’?
Tot slot dan het fotoalbum van een oud-militair, Ferdinand Keiser, die bij het Korps Mariniers identiteitsbewijzen van gedode Indonesische militairen verzamelde en keurig in een album plakte. In de tentoonstelling dient het, vermoedelijk, om de gedode Indonesische slachtoffers een gezicht te geven, maar bij mij riep het benauwende vragen op: waarom verzamelde dhr. Keiser deze foto’s? Zat hij bij de Nederlandse inlichtingendienst en inventariseerde hij wie er nog leefde en wie niet? Of, zo mogelijk nog huiveringwekkender (het was een bezoeker aan de door het Herinneringscentrum georganiseerde dag die mij op deze mogelijkheid wees), was dit het trofeeënboek van een militair?
Kortom, ‘Dossier Indië’ is een tentoonstelling met een zeer interessant uitgangspunt die echter veelal de geboden mogelijkheden onbenut laat en te vaak reeds betreden paden inslaat. Zal het de meeste bezoekers aan het denken zetten of bevestigt het hun, op basis van persoonlijke ervaringen of gelezen boeken, reeds gevormde denkbeelden? Kan een tentoonstelling, zoals het museum claimt, een ‘realistisch beeld’ (als realistisch überhaupt mogelijk blijkt te zijn) op de geschiedenis geven als, ongetwijfeld onbedoeld, één perspectief blijft domineren?
De tentoonstelling nodigt in ieder geval bij een kritische analyse zeker uit tot discussie. Een discussie die ongetwijfeld gevoerd zal blijven worden.
‘Dossier Indië’ is nog te zien tot en met 14 mei 2020 in het Wereldmuseum, Willemskade 25 in Rotterdam
Noten
[1] Zie de website van het Rotterdamse Wereldmuseum: https://www.wereldmuseum.nl/nl/zien-en-doen-in-het-wereldmuseum/tentoonstellingen/dossier-indie (geraadpleegd 23 december 2019).
[2] Stéphan Reket, ‘Dossier Indië in het Wereldmuseum laat de duistere kant van het paradijs zien’, Algemeen Dagblad, 3 oktober 2019.
[3] Kester Freriks, ‘Gruwelijke foto’s uit de tijd dat Indië nog een wingewest was’, NRC, 7 oktober 2019.
[4] Maarten Moll, ‘Een andere kijk op Nederlands-Indië: ‘De gewone Indonesiër zal schrikken’, Het Parool, 2 oktober 2019.
[5] https://www.wereldmuseum.nl/nl/zien-en-doen-in-het-wereldmuseum/tentoonstellingen/dossier-indie (geraadpleegd 23 december 2019).
[6] Gael Newton (red.), Garden of the East: photography in Indonesia 1850s-1940s (Canberra 2014) 36.
[7] Edward W. Said, Orientalism (New York 1978) 207.
[8] bell hooks, ‘The oppositional gaze’ in: idem, Black looks: race and representation (Boston 1992).