75 jaar Indonesische onafhankelijkheid: ‘tegenbeelden’ op de geschiedenis in Nederland

De onafhankelijkheid van Indonesië, vandaag 75 jaar geleden, is in Nederland lang vanuit Nederlands perspectief, vanuit Nederlandse bronnen en verhalen, met Nederlandse belangen en emoties, bekeken. Dat is begrijpelijk, maar levert een beperkt, versmald zicht op de geschiedenis op. Van de week constateerde journalist Niels Mathijssen dit voor de beoordeling van Soekarno in Nederland. Zijn conclusie was dat zolang de eerste president van Indonesië vanuit het eenzijdige, dominante, Nederlands perspectief op het kolonialisme wordt beschouwd, zijn beoordeling even eenzijdig en nationalistisch gekleurd blijft.

Tunnelvisies

Hetzelfde geldt feitelijk voor de hele koloniale geschiedenis en misschien nog wel meer voor het beeld op de periode 1945-1949. Nederlandse historici bedienen zich, hoezeer lokaal onderzoek en oral history de afgelopen decennia toenamen aan importantie, veelal van Westerse en papieren bronnen die de koloniale kijk op de geschiedenis representeren en reproduceren. En hoezeer we ook met bronnenkritiek daarvan proberen los te komen, blijven de Europese gedachtewereld en visie van deze bronnen, – het ‘cultureel archief’ – ons beeld op de geschiedenis kleuren en kanaliseren. Het laat talloze, veelal, gekoloniseerde mensen, meestal onbewust, buiten beeld en brengt ons niet dichterbij een evenwichtigere, bredere kijk op de geschiedenis, met al zijn complexiteiten en grijstinten. Dominante historische narratieven – waarin de Nederlandse natiestaat en ‘grote’ gebeurtenissen en mannen figureren – blijven de boventoon voeren.

Microgeschiedenissen en historische objecten, verbonden met de grotere politieke gebeurtenissen als de Indonesische onafhankelijkheid en de– of re-kolonisatieoorlog (zo u wilt), kunnen het dominante historische narratief – waarin die grotere gebeurtenissen figureren – nuanceren, illustreren of van een andere, in dit geval Indonesische, kant belichten, terwijl ze door het individuele aspect het verhaal dichtbij mensen brengen en invoelbaar maken. Ze vormen een caleidoscoop waardoor we naar samenlevingen en hun (perspectieven op) geschiedenis kunnen kijken.

Het bijeenbrengen van verschillende visies, zoals die van gekoloniseerden en die van kolonisatoren en die van militaire bevelhebbers en dorpelingen, leidt tot een evenwichtigere, bredere kijk op de koloniale geschiedenis. Het gaat immers om mensen: historicus Kerry Ward stelde al dat imperiale ruimtes niet simpel politieke ruimtes waren, maar ingenomen werden door mensen, echte mensen van vlees en bloed. Zij sprak dan ook van ‘peopling an empire’.[1]

Geschiedenis is immers meer dan enkel het verleden en enkel wat jaartallen of feiten. Het is de relatie tussen het verleden en heden die telt. Die relatie bestaat enerzijds uit de chronologische opeenvolging van allerlei gebeurtenissen en anderzijds door interpretaties die betekenis geven aan deze gebeurtenissen. En vooral de manier waarop betekenis wordt gegeven aan het verleden, geeft ons inzicht in de mensen die de imperiale ruimtes bevolkten – voorbij opeenvolgende chronologische politieke gebeurtenissen.

‘Tegenbeelden’ van de Indonesische strijd

Materiële objecten, waaraan vanzelfsprekend door mensen betekenissen worden toegekend, geven de mogelijkheid om daarin inzicht te krijgen en daarmee dominante narratieven te doorbreken. Het Rijksmuseum liet dat deze week zien. Het museum greep het einde van de Tweede Wereldoorlog op 15 augustus en de onafhankelijkheidsverklaring van Soekarno twee dagen later aan, om te laten zien dat ook zij aandacht hebben voor meer dan enkel het Nederlandse perspectief. In een filmpje toonden zij de de aquarellen van Mohammad Toha Adimidjojo (1937 – 2006), die als jongen onder leiding van de Indonesische schilder Dullah leerde schilderen en werd aangemoedigd de oorlog in beeld te brengen. Toha deed dat: met rake, haast tot de essentie teruggebrachte, aquarellen bracht hij de onafhankelijkheidsoorlog in al zijn gruwelijkheid in beeld.

Ook in de collectie van het Nationaal Museum van Wereldculturen– voormalig conservator Mirjam Shatanawi wees mij erop – bevinden zich vergelijkbare visuele bronnen. Er is bijvoorbeeld een Gedenkboek van de Indonesische strijd: een boekje vol aquarellen en enkele pentekeningen over de Indonesische strijd tegen de Nederlanders, dat door een onbekende Indonesische verzetsstrijder in de kampong Mulyo bij Madiun op 15 mei 1949 aan een Nederlandse dienstplichtige sergeant is overhandigd.[2] Die sergeant was Cor Littel (1925-2006), een 23-jarige kleine, stevig gebouwde groentehandelaar uit Overschie die in 1947 in Indonesië was aangekomen.

Gedenkboek van de Indonesische strijd
Collectie NMVW, inv.nrs. TM-5635-1

De meeste afbeeldingen zijn voorzien van bijna foutloos geschreven Nederlandse teksten als ‘In Indonesië begint juist de revolutie’, ‘De Indonesiër bevrijdt zich van alle banden’, ‘het gevolg van de Hollandse bombardementen – het volk lijdt’ en: ‘De [sic] eene incident na de andere – er vallen offers’.  De twintig kunstwerken verbinden het heden met het verleden van de gevoerde oorlog van 1949: ze brengen visueel de oorlog vanuit een Indonesisch perspectief over op beschouwers in een andere tijd en/of plaats.

De beelden lijken expliciet gemaakt te zijn om het Nederlandse publiek een indruk te geven van het Indonesische perspectief op de oorlog: de afbeeldingen zijn immers voorzien van Nederlandse, en enkele Engelse, bijschriften – geen Indonesische. Ook de daad van het overhandigen van de afbeeldingen aan Littel lijkt erop te wijzen dat getracht werd de Nederlandse opinie te beïnvloeden. Het moment van de overdracht werd zelfs vereeuwigd in een tekening en later bij het album gevoegd!

 

canvas
Collectie NMVW, inv.nrs. TM-5635-11

De op de afbeeldingen uitgekozen onderwerpen staan derhalve voor het grotere, onzichtbare, verhaal van de oorlog vanuit het Indonesische perspectief, dat de maker graag wilde overbrengen en geweld speelde daarin een aanzienlijke rol: er zijn Nederlandse tanks afgebeeld, vliegtuigen. Op sommige zien we bombardementen waarbij mensen, vrouwen en kinderen, alle kanten op vluchten, grafzerken en brandende dorpen. Voor het Nederlandse publiek vormen ze nog steeds ‘counter images’ – ‘tegenbeelden’, beelden die contrasteren met de dominante Nederlandse weergave van deze oorlog.

Strijd uit Gedenkboek van de Indonesische strijd
Collectie NMVW, inv.nrs. TM-5635-10

Littel heeft zelf ook nog wat andere historische documenten toegevoegd zoals twee anti-Nederlandse schotschriftjes, eveneens geschreven in krachtig, maar niet geheel vlekkeloos Nederlands. De velletjes tonen weinig elegante teksten als: ‘Zeg kloodzak – Ga maar liever terug naar je snollengrot.’ Ondertekend met ‘Patriot’. Deze briefjes vullen het door het album gecreëerde beeld van het Indonesische perspectief op de oorlog mooi aan.

Wellicht (maar meer onderzoek zou nodig zijn) vond Littel het perspectief van het album en de andere anti-Nederlandse documenten van zo’n groot historisch belang dat hij ze zorgvuldig bewaarde en hij of zijn familie die later schonk aan het Tropenmuseum. Daar liggen ze nog steeds als de stille en unieke getuigen van het Indonesische perspectief op de oorlog in Indonesië tussen 1945 en 1949.

Tot slot

Aquarellen en tekeningen zoals deze, of de aquarellen van Toha, en de betekenissen die er door verschillende mensen als de onbekende Indonesiër en de Nederlandse militair Littel, maar ook het museum, aan toegekend werden, geven inzicht in de perspectieven op en daarmee complexe betekenissen van deze geschiedenis voor verschillende mensen op verschillende momenten. Het laat zien dat geschiedenis nooit eenduidig is, nooit zwart-wit en dat tegenstanders zoals Littel soms medestanders kunnen zijn (al was dat misschien nooit de bedoeling). Ze brengen ons daarmee een stapje verder naar een iets breder beeld op de geschiedenis, voorbij dominante nationale verhalen en perspectieven.

Noten

[1] Kerry Ward, Networks of Empire: forced migration in the Dutch East India Company (Cambridge 2009) 31.

[2] Collectie Nationaal Museum van Wereldculturen, inv.nrs. TM-5635-1 t/m 20.

3 gedachtes over “75 jaar Indonesische onafhankelijkheid: ‘tegenbeelden’ op de geschiedenis in Nederland

  1. Hans Zevenbergen schreef:

    Zelf heb ik altijd moeite gehad met het eenzijdig afroepen van de onafhankelijkheid door Soekarno. Iedereen kan wel de republiek uitroepen, maar ook toen waren er vele georganiseerde groepen Indonesische intellectuelen die daardoor het nakijken hadden. Als hij dit niet gedaan had, was er geen bersiap, was er geen politionele actie, was er geen Nieuw Guinea kwestie, en ga zo maar door. De geschiedenis kun je niet terugdraaien. Van Nederlandse kant was er ook onvoldoende gedaan om een brug te slaan met Soekarno en te streven naar een win win situatie. Linggadjati was helaas ter ziele en Nederland kon zijn wonden likken. Wel denk ik dat Nederland in het algemeen een voorbeeld is van slecht bestuur over de jaren heen. Het mag wel dapper zijn van de koning dat hij excuus heeft aangeboden, of het veel helpt weet ik niet. De zaak is in totaliteit zo verdraaid complex dat ook wij eens moeten proberen al die bladzijden om te slaan en ons te focussen op de toekomst en proberen het koloniaal verleden om te zetten naar een toekomst met wederzijds respect en een toekomstbestendige samenwerking. Een utopie? Eigenbelang en ondernemers belang zullen ook hier weer roet in het eten gooien. De stemming vandaag de dag in Indonesië richting de Nederlanders is niet positief heb ik gemerkt. In de media waaronder ook de filmwereld, worden wij als Nederlandse kolonialen slecht weggezet. Geweren tegenover bamboe stokken (over speren hebben ze het niet), ongelijke strijd, apartheid en ga zo maar door. Het koloniale verleden wordt door de Indonesiërs vandaag de dag nog indirect beleefd en gevoed. We moeten daar snel wat aan doen!

    Like

  2. Mary C. van Delden schreef:

    Mevrouw Drieënhuizen, In 2007 promoveerde ik op: De Republikeinse kampen in Nederlands-Indië, oktober 1945 – mei 1947. Orde in de chaos. Het hoofdonderwerp waren de kampen, omdat daar heel weinig over bekend was. Deze kampen zijn vanuit een jarenlange zienswijze onze geschiedenis ingegaan als gijzelaarskampen. Ik wilde echter deze geschiedenis benaderen vanuit de rol en doelstellingen van de vier actoren: de Nederlanders, Britten, Indonesiërs en Japanners. Vooral omdat deze geschiedenis nog steeds geschreven wordt vanuit Nederlands perspectief. Dus bezocht ik Nederlandse en Britse archieven (het Indonesische archief was (toen) niet gecatalogiseerd), interviewde uitgebreid 67 Indonesische veteranen en sprak met hen over hun diverse Japanse opleidingen (overigens de reden waarom de revolutie op Java overal tegelijk kon oplaaien) en hun activiteiten in begin revolutietijd. Dus informatie van politie-, marine-, leger-, luchtmacht-, POPDA- en studentenbataljons-veteranen van het eerste uur uit eerste hand. In Nederland Interviewde en enquêteerde ik ca. 150 personen die destijds in Republikeinse kampen (ook Bersiapkampen genaamd) hebben gezeten over hun ervaringen in het begin van de bersiap, hun internering en verblijf in de kampen en de evacuaties uit die kampen.
    Wat Japan betreft had ik het geluk om in contact te komen met Miyamoto Shiszuo, destijds lid van de generale staf van het Japanse 16e leger op Java en liaisonofficier tussen Britten en Indonesiërs. Twee jaar gecorrespondeerd plus gesprek in Jakarta. Uitermate verhelderend!

    Ik heb in het boek uitgebreid de achtergronden van de vier actoren beschreven. Wat de kampen betreft was mijn conclusie dat die kampen beschermingskampen waren, dat er veel meer bersiapdoden waren gevallen als ze niet hadden bestaan, dat er gewelddadige pemoeda waren maar dat de mensen dankzij andere, gematigde pemoeda veilig in hun kampen kwamen, dat het zonder de inspanningen van de Britten wel eens heel anders had kunnen aflopen, dat er geen sprake was van gijzelaars (en waarom) en dat Soekarno c.s. niet uit waren op strijd en langs diplomatieke weg erkenning wilden van de republiek en dat ze er alles aan hebben gedaan om het geweld in te dammen.

    Mijn boek was sowieso al verguisd vanwege mijn conclusie van beschermingskampen. Dat is niet wat de Indische achterban wil horen. Maar tot op de dag van vandaag blijken veelal al die oude meningen nog te gelden zoals blijkt uit de jarenlang berichtgeving rond 15 augustus en uit sommige publicaties. Dus zijn alle pemoeda nog steeds gewelddadig, arriveerden de Britten te laat en namen geen afdoende maatregelen, ontdoken de Japanners veelal Britse bevelen (dat is waar, maar hoe ze dat uitermate slim deden om hun keizer niet te beschadigen, geeft wel een ander inzicht), waren alle republikeinse kampen afgrijselijk en is Soekarno verantwoordelijk voor geweld en anarchie in de Bersiap. Plus de aantallen geschatte bersiapdoden die ieder jaar (nooit onderbouwd) toenemen.

    Kortom, er lijkt geen beweging in te zitten en zelfs nazaten bezigen nu dezelfde termen.
    Is de Nederlandse benadering een tunnelvisie? Ik zie het zelf meer als een onwilligheid om te erkennen dat er aan andere kanten ook goede dingen zijn gebeurd door alleen te blijven hameren op de (Indo)-Europese. Goede acties worden ontkend of genegeerd.

    Maar ik geeft de moed nog niet op en ben bezig met een boekje waarin ik de rollen en acties van de acteurs – die in mijn boek in het verhaal vervlochten zijn – op een rijtje zet. Ik had dat overigens dit jaar al gedaan voor De Groene, maar die hadden het artikel al van Niels Mathijssen.
    Vriendelijke groet
    Mary C. van Delden

    Like

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s