30 | 12 | 2022
Een brief van een geestelijke
Het is november 1865 in voormalig Batavia, hedendaags Jakarta. ’s Middags stroomt de regen over de daken van het onderkomen van de van oorsprong Limburgse geestelijke Adam Carel Claessens (1818-1895). Hij richt zich, in een keurig regelmatig handschrift geschreven brief, tot de net aangestelde gouverneur van Sumatra’s Westkust, J.F.R.S. van den Bossche (1819-1889), in Padang, Sumatra. Kan die misschien zorgen voor bewijs dat het meisje dat hij meegenomen had uit Sumatra afgestaan is door haar moeder? Haar moeder, zo stelde Claessens, gaf namelijk sinds kort ‘veel last’.[1]

Adam Carel Claessens (1818-1895).
Collectie Perpustakaan Nasional Republik Indonesia (via Wikipedia).
Monseigneur Claessens had het meisje aanvankelijk geplaatst in het Sint Vincentius à Paulo Weeshuis in Meester Cornelis waaruit zij later geadopteerd was door schoenmaker Quina (of Quinja) uit Batavia. Een ‘welhebbend en fatsoenlijk’ mens, pende de geestelijke neer in zijn brief, dat naar ‘een klein meisje’ had verlangd dat hij en zijn echtgenote als hun eigen kind konden opvoeden. Quina betaalde zelfs schoolgeld voor het meisje dat luisterde naar de naam Christina. En nu was er dus ineens die moeder. ‘Op eene slinksche wijze’, vertelde Claessens, had die de schoenmaker permissie ontfutseld om het kind voor een dag bij haar ‘in den kampong’ te hebben, maar had ze vervolgens het meisje niet meer teruggebracht. Het standpunt van de geestelijke was duidelijk: de moeder had niet het recht zich te bemoeien met haar dochter.

Collectie KITLV, 13357.
‘Gestolen’ kinderen en een weerwoord van een moeder
Het verhaal van Christina vormt geen uitzondering. Gedurende het Nederlands koloniale bewind zijn talloze kinderen uit Europees-Indonesische relaties, nadat hun Europese vaders waren overleden, meestal onder dwang, weggehaald bij hun Indonesische moeders om opgevoed te worden in Europese weeshuizen of adoptiegezinnen. Alleen op deze wijze, zo was de koloniale gedachte, zou voorkomen worden dat deze kinderen, die vanwege hun vaders met de juridische status van ‘Europeaan’ waren geboren, zouden ‘verinlandsen’. En de aanwezigheid van Europeanen in de samenleving die niet voldeden aan de Westerse beschavingsnorm, werd gezien als een grote bedreiging van de koloniale maatschappelijke orde. Het weghalen was dan ook een disciplinerende, controlerende praktijk van koloniale instanties om, zoals historici Geertje Mak, Marit Monteiro en Elisabeth Wesselink dat beschreven, de ‘hiërarchische geracialiseerde grenzen’ in de kolonie te kunnen bewaken.[2]
Wat opmerkelijk is in het verhaal van Christina is dat we weten dat haar moeder zich verweerde tegen dit paternalistisch koloniaal-kerkelijke machtsvertoon. Behalve de brief van Claessens vond ik namelijk in het archief een brief van de moeder van Christina, door Claessens ‘nonna Green’ genoemd, aan, hoogstwaarschijnlijk, gouverneur Van den Bossche waarin zij zelfs verwees naar haar eerdere brieven.[3]
Zij had iemand gevraagd om de brieven te schrijven: de brief in het archief was in foutloos Nederlands geschreven in het bijna slordige schrift van iemand die tientallen brieven per dag schreef. Onderaan de brief schreef zij in een minder vloeiend handschrift in het Maleis haar naam (die helaas niet duidelijk leesbaar is, maar wellicht Narnia was), dat zij de moeder was van ‘Cristina’ en onder de pastoor van Kalasan, bij Yogyakarta, ressorteerde.[4]
Uit die brief bleek haar perspectief op het gebeurde en ondergroef zij het door de geestelijke gecreëerde beeld van de ‘welhebbende en fatsoenlijke’ schoenmaker en de voorstelling van haarzelf als ‘slinkse’ vrouw. Zij beschreef hoe ze netjes toestemming gevraagd had bij Quina om haar dochter te ontmoeten en haar mee te nemen naar haar huis. Die avond was Christina echter ziek geworden. Als moeder kon zij toen niets anders doen dan haar kind verzorgen en wachten tot die genoeg opgeknapt zou zijn om haar naar Quina terug te sturen.
De volgende dag stond ze op het punt Christina terug te brengen: ze had gezien hoe Christina zich die morgen iets beter voelde en had zich al aangekleed toen plots Quina voor haar in huis stond. Hij eiste Christina terug en haalde met zijn hand uit naar mevrouw Green. Zij verdedigde zich echter waarop Quina haar bij de keel greep en naar achteren duwde. Christina’s moeder viel daardoor op de grond, maar krabbelde snel overeind en greep haar dochter stevig vast. Quina schreeuwde de vrouwen toe dat als hij Christina weer terug in huis zou hebben, hij ervoor zou waken dat Christina ooit nog het huis uit zou mogen. Christina’s moeder vond dat onverteerbaar en besloot het kind bij haar te houden. ‘Weled Gel. zult mij, geloof ik, gelijk geven, dat ik in dit geval aldus gehandeld heb’, schreef zij zelfverzekerd.
Wie zijn ze?
Dolgraag zou ik willen weten wie Christina, haar moeder en vader waren en hoe hun leven gelopen is. Haar moeder gebruikte in haar brief de naam Beniyasim Grin – daarmee vermoedelijk verwijzend naar haar echtgenoot (‘Grin’ zal immers ‘Green’ zijn) en, wellicht, de voornaam Narnia. Behalve een Henry Greene die rond 1863 in Krawang lijkt te zijn overleden, heb ik (nog) geen mannelijke Green(e) kunnen vinden die kort voor 1865 overleed.[5] Als iemand meer informatie heeft, hoor ik het graag.
Tot slot
Er moeten talrijke vrouwen als Christina en haar moeder zijn geweest: nauwelijks of moeizaam vindbaar in de archieven of in de stambomen van hedendaagse genealogen en zonder te herleiden familiegeschiedenis, maar duidelijk slachtoffers van een patriarchaal, paternalistisch en racistisch koloniaal bewind, dat zij echter soms, zoals in het geval van mevrouw Green, daadkrachtig, onbevreesd en met de middelen die zij voorhanden hadden trachtten te bevechten.
Noten
[1] Nationaal Archief, Den Haag, 2.21.030. Archief J.F.R.S. van den Bossche en E.M. Francis, nummer toegang 2.21.030, inventarisnummer 55. Brief van A.C. Claessens aan J.F.R.S. van den Bossche, Batavia, 22 november 1865.
[2] Geertje Mak, Marit Monteiro en Elisabeth Wesseling, ‘Child separation. (Post)Colonial policies and practices in the Netherlands and Belgium’, BMGN — Low Countries Historical Review 135 (afl. 3-4) (2020), pp. 4-28.
Op dit moment reconstrueren dr. Maaike Derksen (Katholiek Documentatie Centrum/Radboud Universiteit), dr. Clara Ajiksumo (Atma Jaya University) en prof. dr. Marit Monteiro (Radboud Universiteit) de levensgeschiedenissen van de kinderen van de katholieke Sint Vincentius Weeshuizen in Batavia/Jakarta en Semarang.
[3] NL-HaNA, 2.21.030. Archief J.R.S. van den Bossche, inv.nr. 55. Ongedateerde brief van mevrouw Green aan, vermoedelijk, J.F.R.S. van den Bossche.
[4] Met dank aan Remco Raben die zo vriendelijk was het handschrift en het Maleis te ontcijferen.
[5] Ik heb de Almanakken van Nederlandsch Indië nagekeken, evenals de Stamboeken voor ambtenaren en militairen en gezocht in Delpher en OpenArch.
Dank voor deze mooie bijdrage.
LikeLike
Graag gedaan, Peter!
LikeLike