Inleiding
Aan de vooravond van de afgelopen kunst- en antiekbeurs de PAN in Amsterdam (najaar 2022) maakten antiekhandelaars Zebregs&Röell bekend dat zij, via hun Engelse partner Runjeet Singh (die optreedt als expert van antieke wapens en wapenrusting in het Engelse tv-programma ‘Antiques Road Show’), een topstuk verkocht hadden: een prachtige kris van het Indonesische eiland Madura, aangeboden in 1834 door de panembahan van Madura aan aftredend gouverneur-generaal J. van den Bosch (r.1828-1834). Eerder was de kris te zien geweest op de TEFAF in Maastricht in juni van dat jaar. ‘Now back where it belongs’, adverteerden Zebregs&Röell. Een prachtige foto en video van de kris vergezelden de tekst in de catalogus.
De uitspraak lijkt te suggereren dat de kris in Nederland op zijn plaats is. Het is een opmerkelijke claim, zeker in het licht gezien van de huidige restitutiediscussies. Waar behoort een kris, gemaakt in Madura, en geschonken aan een Nederlandse gouverneur-generaal eigenlijk? Door te proberen de herkomst en betekenissen die aan het voorwerp werden toegeschreven te traceren, kunnen we daarover misschien meer duidelijkheid krijgen.
De aangeboden kris
De kris die Zebregs&Roëll te koop aanboden, was een kris met een houten greep en vergulde, rijk versierde schede. Op de greep prijkte een vergulde afbeelding van Banaspati, de Hindoeïstische heer van het woud. De in goud geschreven Nederlandse tekst op het lemmet was duidelijk over de herkomst: ‘Aan Z.E. den Kom[missaris] Gen[eraal] over Ned[erlandsch] Indië J[ohannes] van den Bosch’. En: ‘Den Panembahan Mangkoe Adie Ningrat den 1e January 1834’. Vorst Mangkuadiningat schonk, kortom, het wapen aan de op dat moment aftredende gouverneur-generaal (‘kommissaris-generaal’) Van den Bosch.
In uiterlijk en boodschap leek het wapen, en de kunsthandelaren legden dat verband ook onmiddellijk, op een kris in de collectie van het Amsterdamse Rijksmuseum. Die kris was, volgens een zelfde inscriptie op het lemmet, door dezelfde vorst Mangkuadiningrat nog geen week na de eerste kris geschonken op 7 januari 1834 aan de opvolger van Van den Bosch, gouverneur-generaal J.Ch. Baud (r.1832-1836). De betekenis van beide krissen kunnen we dan ook, mijns inziens, niet los van elkaar zien.

Collectie Rijksmuseum, Amsterdam. Inv.nr.
NG-NM-7113.
De panembahan van Madura
De inhoud van die betekenis wordt duidelijker als we kijken naar de schenker. Wie was panembahan Mangkuadiningrat? Het eiland Madura, ten noordoosten van de Javaanse stad Surabaya, werd in deze periode geregeerd door drie vorsten. De sultan van Sumenep regeerde in het oosten van het eiland, de sultan/ panembahan van Bangkalan in het westen en de panembahan van Pamekasan in het midden. Mangkuadiningrat (r.1804-1842) was onder pressie van het koloniaal bestuur aangetreden als bestuurder over dat laatste gebied.
De verschillende vorsten op Madura waren door familiebanden aan elkaar verbonden en kozen al sinds de vroegmoderne tijd overwegend de Nederlandse kant. Ook tijdens de verwoestende Java-oorlog van 1825-1830 leverden zij manschappen aan de koloniale machthebbers en betuigden zij zich, in de woorden van de gouverneur-generaal Van Den Bosch, ‘trouwe bondgenooten’.[1]
Voor Mangkuadiningrat had deze beslissing verreikende gevolgen: zijn oudste zoon en beoogde troonopvolger, Raden Adipati Prawirodiningrat, stierf als hoofd van een ‘hulpkorps’ op het slagveld in 1826. Hoewel Mangkuadiningrat als gevolg van zijn bondgenootschap in die oorlog door het Nederlandse gouvernement verheven werd tot ‘panembahan’ en ‘kolonel-militair’, hij beloond werd met geschenken van het gouvernement[2] en zelfs de militaire Willemsorde ontving, werd de door hem voorgestelde nieuwe troonopvolger, pangeran Cokro Winoto, door het Nederlandse bestuur afgewezen. In de jaren na de Java-oorlog trachtte Mangkuadiningrat keer op keer het gouvernement te bewegen de door hem voorgedragen zoon te accepteren als troonopvolger, maar de koloniale overheid hield voet bij stuk. Irritatie groeide.
Volgens koloniale bestuursambtenaren zou de vorst zijn plaats niet kennen. Mangkuadiningrat had dan wel de titel panembahan, maar was hij binnen de door de Nederlanders bedachte en opgelegde koloniale hiërarchie qua functie vooral een ‘simpele’ regent, zo meenden zij. Hij was volgens hen een Indonesische gezagsdrager ondergeschikt aan lokale Europese ambtenaren die bovendien enkel en alleen op het pluche was gekomen door het koloniale bewind. Dat Mangkuadiningrat zich gedroeg als een volwaardig vorst, verzoeken indienende bij het gouvernement voor militaire medailles en vorstelijke titels voor zijn zonen, getuigde van ‘grootheidswaanzin’ en pogingen het koloniale juk af te werpen, stelden ambtenaren.

Collectie Rijksmuseum, Amsterdam. Inv.nr. NG-NM-7113.
‘De regent [is] een onrustig mensch’, kwalificeerde koloniaal ambtenaar Johannes Hageman (1817-1871) Mangkuadiningrat. ‘Tuk op zelfverheffing, steeds plannen vormende om zich uit de banden te wringen, zich als vorst te doen eeren en achten’.[3] Hij besloot met de conclusie: ‘Er is zelden een betrekkelijk gering inlandsch opperhoofd van zulk een’ hoogen dunk van zich zelven geweest, als de regent Mangkoe Di Ningrat van Pamekasan’.[4] Wat de panembahan dacht van de Nederlandse ambtenaren, staat niet expliciet op schrift, maar het laat zich raden.
Culturele diplomatie en de kris
In augustus 1833 werd Mangkuadiningrat, zoals gezegd, onderscheiden als ridder in de Militaire Willemsorde derde klasse.[5] Ondertussen waren twee van zijn kinderen voornemens te trouwen en was hij mogelijkerwijs nog steeds bezig het gouvernement te overtuigen zijn zoon Cokro Winoto te benoemen tot kroonprins. Er waren in ieder geval redenen genoeg om de banden met het hoogste koloniale gezag aan te willen halen: dankbaarheid getuigen kon immers uitstekend samengaan met het versterken van de relatie met de hoogste koloniale autoriteit en daarmee de eigen machtspositie.
Niet alleen schreef Mangkuadiningrat in ieder geval een brief aan gouverneur-generaal Van den Bosch, waarin hij hem bedankte voor de ontvangen ridderorde, maar ook schonk hij hem, getuige de inscriptie op het lemmet, begin januari 1834 een kris, een maand voordat Van den Bosch de kolonie zou verlaten.
Als we afgaan op de inscriptie op het lemmet van de andere kris, nu in het Rijksmuseum, schonk Mangkuadiningrat de opvolger Van den Bosch, Baud, zes dagen na de kris aan Van den Bosch een vergelijkbaar cadeau. Het zal ongetwijfeld de bedoeling van Mangkuadiningrat zijn geweest om de relatie met de nieuwe vertegenwoordiger van het hoogste koloniale gezag goed te beginnen.
Een kris was dan ook het diplomatieke geschenk bij uitstek. Het was het Javaanse symbool van kunstzinnigheid, magie en van de goddelijke macht van de heerser op aarde. Het wapen kon zelfs symbolisch fungeren als de persoonlijke plaatsvervanger van de vorst.[6] Een kris was daarmee een uitermate geschikt cadeau voor een andere machthebber: de kwaliteiten van het wapen eerden de status van de ontvanger, onderstreepten die van de gever en, zeker in dit geval in combinatie met de tekst op het lemmet, kon de schenker steeds in herinnering oproepen bij de ontvanger.
De krissen van Mangkuadiningrat aan de aftredende en aantredende gouverneur-generaals waren als diplomatiek geschenk dan ook niet uniek. In diezelfde periode en plaats schonk in 1835 de sultan van Sumenep, één van de andere vorsten op Madura, een kris aan koning Willem I (r. 1815-1840) [7]. En toen de jonge prins Hendrik van Oranje-Nassau (1820-1879) op zijn verjaardag op 13 juni 1847 Pamekasan op Madura bezocht, ontving hij van Mangkuadiningrat een kris bezet met diamanten.[8]
Mangkuadiningrat was bovendien niet de enige heerser die precies in deze periode cadeaus schonk aan de aantredende gouverneur-generaal: de sultan van Sumenep gaf een gouden riem en twee ringen.[9] Het schenken van diplomatieke giften lag dan ook aan de basis van sociale relaties. Het was een performatieve sociale transactie die door de verschillende betrokkenen van betekenis werd voorzien en een uitgesproken doel kon hebben, zoals dat vermoedelijk ook het geval was bij Mangkuadiningrat.
De twee begin januari 1834 door Mangkuadiningrat geschonken wapens kon ik niet terugvinden in de archieven in Nederland. De paarden, wapens en textiel[10] die Baud ontving tijdens zijn dienstreis van mei tot begin augustus van dat jaar (1834) van de vorsten op Madura en van Surakarta en Yogyakarta werden wél vermeld, maar enkel in algemene termen (‘geschenken’, ‘wapens en lijnwaden’). De gespecificeerde lijst van deze voorwerpen is (nog) niet getraceerd ondanks dat het bestaan daarvan in documenten wordt vermeld.[11] Er bestaat dus ook de mogelijkheid dat Baud, ondanks wat de tekst op het lemmet van de kris lijkt te suggereren, niet in januari, maar in de zomermaanden van 1834 de kris ontving van de panembahan.
Verschillende tijdens die zomer van 1834 ontvangen cadeaus van diverse vorsten werden naar Nederland gestuurd om ze daar, en niet in de archipel, te verkopen: ‘ten einde voor te komen den onaangenamer indruk die den verkoop op sommige inl: vorsten zou veroorzaken’.[12] Alle geschenken van Indonesische vorsten aan de gouverneur-generaal waren namelijk geen persoonlijk bezit, maar eigendom van de koloniale overheid. Geregeld koos het gouvernement ervoor geschenken ten behoeve van de staatskas te verkopen.
De gouverneur-generaal zelf kon er voor kiezen zijn geschenken tegen taxatiewaarde over te nemen van het Indisch gouvernement. De kans bestaat dat diverse lansen in het wapenrek van Baud, nu in de collectie van het Rijksmuseum[13], enkele van die in 1834 overgenomen geschenken waren. Zeker is dat de twee door Mangkuadiningrat aan Van den Bosch en Baud geschonken krissen door beide (gewezen) gouverneur-generaals zo gewaardeerd werden dat zij die overnamen van de koloniale staat en bij vertrek naar Nederland meenamen.

Het slotspel
Mangkuadiningrat had zijn status en invloed als panembahan onder meer te danken aan de groeiende Nederlandse ambitie directe invloed uit te oefenen op het lokale bestuur in de archipel. Tegelijkertijd was de panembahan nog steeds een onafhankelijk vorst, die trachtte zijn eigen positie en die van zijn familie en zijn rijk zoveel mogelijk te versterken of in ieder geval te behouden tegen de in die periode steeds dominanter wordende Nederlandse overheersing.
Dat Mangkuadiningrat hierbij zowel wilde profiteren van de koloniale overheid als zich er tegen verzette, lijkt heel dubbel, maar moet begrepen worden als een politiek onderhandelingsspel. Een spel waarin mensen met verschillende belangen samenkomen en streven naar overeenstemming om zoveel mogelijk de eigen doelen te bereiken. Een spel, bovendien, waarin het schenken van cadeaus als een kris, met een bepaalde symboliek en voorzien van de naam van de schenker, een belangrijke rol kon spelen.
In dit spel delfde Mangkuadiningrat helaas het onderspit. De door hem beoogde opvolger werd definitief gepasseerd en de macht van de door het Nederlandse gezag gesteunde heerser van Pamekasan, pangeran Adipati Suriokusumo (r. 1842-1853), werd door het koloniaal bestuur steeds verder beperkt tot hij in 1853 zelfs definitief afgezet werd door diezelfde overheid.[14]
Thuis?
Waar horen dergelijke diplomatieke geschenken thuis? Het is verleidelijk te denken dat zij vriendschappelijke cadeaus waren van een Indonesische ondergeschikte aan diens Europese hogergeplaatste collega, waarbij die laatste de koloniale staat schadeloos stelde om die wapens mee naar Nederland te kunnen nemen, en dat zij daarom in Nederland op hun plek zijn. Dat is echter te simplistisch gedacht en teveel vanuit koloniaal perspectief beredeneerd.
Het koloniale bestel was een aan de Indonesische vorsten opgelegd en afgedwongen systeem. De vorsten van Pamekasan waren onderdeel van die context van koloniale bezetting en overheersing en daaruit voortvloeiende ongelijke machtsverhoudingen. Het bijbehorende, ongelijke, politieke spel, waarvan het geven en ontvangen van geschenken onderdeel uitmaakte, leidde tot zowel machtspolitiek profijt als verlies voor lokale heersers. Het adviesrapport van Lilian Gonçalves-Ho Kang You over koloniale collecties en onrecht wijst dan ook in navolging van roofkunstexpert Jos van Beurden in het geval van diplomatieke geschenken op de ‘dunne lijn tussen verplichting en vrijheid en daarmee tussen vrijwillig en onvrijwillig bezitsverlies’.[15]
Het is duidelijk dat om de betekenis van een geschenk als deze kris te kunnen doorgronden rekening moet worden gehouden met de grillige en complexe realiteit en logica van het kolonialisme als politiek en sociaal-cultureel systeem. De kris van Mangkuadiningrat aan de aftredende gouverneur-generaal Van den Bosch is inmiddels door de Amsterdamse antiekhandelaars verkocht. De aan Baud geschonken kris is nog altijd in het Rijksmuseum, in zaal 0.12, te bewonderen. Of beide nu ‘thuis’ zijn, waag ik te betwijfelen.
Noten
[1] J. van den Bosch, ‘Memorie van den commissaris-generaal J. van den Bosch 1834’, Bijdragen tot de taal-, land- en volkenkunde / Journal of the Humanities and Social Sciences of Southeast Asia, 11 (1) (1864), 295-479, 314.
[2] Nationaal Archief (NA), Den Haag. Toegangsnummer 2.10.01, Archief Ministerie van Koloniën, 1814-1849. Indices op de registers der handelingen en besluiten van de gouverneur-generaal ‘in rade’, 1819-1836. Inv.nr. 2882.
[3] J. Hageman, ‘Bijdragen tot de kennis van de residentie Madoera’, Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië 20 (2) (1858) 1-25, 24.
[4] Ibidem, 13.
[5] NA, Den Haag. Toegangsnummer 2.10.01, Archief Ministerie van Koloniën, 1814-1849. Registers der handelingen en besluiten van de gouverneur-generaal ‘buiten rade’, 1816-1849. Inv.nr. 2556. Besluit 28 november 1834.
[6] Rita Wassing-Visser, Royal gifts from Indonesia. Historical bonds with the House of Orange-Nassau (1600-1938) (Zwolle 1995) 175
[7] Tom Quist, ‘Provenance report regarding Brief van de sultan van Madura and Kris of King William I [Letter and Kris of the sultan of Madura presented to King William I’, PPROCE, 2022.
[8] Wassing-Visser, Royal gifts, 79-80.
[9] NA, Den Haag. Toegangsnummer 2.10.01, Archief Ministerie van Koloniën, 1814-1849. Indices op de registers der handelingen en besluiten van de gouverneur-generaal ‘in rade’, 1819-1836. Inv.nr. 2887. Besluit 15 maart 1834.
[10] NA, Den Haag. Toegangsnummer 2.10.01, Archief Ministerie van Koloniën, 1814-1849. Indices op de registers der handelingen en besluiten van de gouverneur-generaal ‘in rade’, 1819-1836. Inv.nr. 2887. Besluit 20 oktober 1834.
[11] NA, Den Haag. Toegangsnummer 2.10.01, Archief Ministerie van Koloniën, 1814-1849. Registers der handelingen en besluiten van de gouverneur-generaal ‘buiten rade’, 1816-1849. Inv.nr. 2554. 17 juni 1834.
[12] NA, Den Haag. Toegangsnummer 2.10.01, Archief Ministerie van Koloniën, 1814-1849. Indices op de registers der handelingen en besluiten van de gouverneur-generaal ‘in rade’, 1819-1836. Inv.nr. 2887. Besluit 20 oktober 1834.
[13] Lansenrek van gouverneur-generaal J.C. Baud. Collectie Rijksmuseum, inv.nr. NG-BR-554.
[14] Heather Sutherland, ‘Notes on Java’s Regent Families: Part II’, Indonesia no. 17 (1974) 1-42, 22.
[15] Koloniale collecties en erkenning van onrecht. Advies over de omgang met koloniale collecties (Den Haag 2020) 40. Zie ook: Jos van Beurden, ‘Musea en dissonant koloniaal erfgoed. Een lastige relatie’, via: Musea en dissonant koloniaal erfgoed – Cultuurmarketing en: Jos van Beurden, Ongemakkelijk erfgoed: Koloniale collectie en teruggave in de Lage Landen (Zutphen [2021]).